1. Toen David in de woestijn hoorde dat Nabal zijn schapen aan het scheren was,
  2. stuurde David er tien knechten heen. David zei tegen de knechten: Ga naar Karmel, en als jullie bij Nabal komen, moeten jullie hem in mijn naam naar zijn welstand vragen.
  3. Dit moeten jullie zeggen tegen die man, die in voorspoed leeft: Vrede voor u, vrede voor uw huis, en vrede voor alles wat u hebt!
  1. Samuel stierf; en heel Israël kwam bijeen, zij bedreven rouw over hem en begroeven hem bij zijn huis in Rama. David stond op en trok naar de woestijn Paran.
  2. Nu was er in Maon een man die in Karmel zijn bedrijf had. Die man was zeer aanzienlijk: hij had drieduizend schapen en duizend geiten. Hij was bij het scheren van zijn schapen in Karmel.
  3. De naam van de man was Nabal, en de naam van zijn vrouw was Abigaïl. De vrouw was goed van verstand en mooi van gestalte, maar de man was hard en slecht in zijn optreden. Hij was een nakomeling van Kaleb.
Door de copyrights van de Herziene Statenvertaling kunnen we u hier slechts enkele verzen laten zien. U kunt de verzen van de Herziene Statenvertaling wel toevoegen aan uw liturgie.