1. Jonathan deed zijn mantel af die hij aanhad, en gaf hem aan David; ook zijn kleding, ja, tot zijn zwaard, tot zijn boog en tot zijn gordel toe.
  2. David trok eropuit, overal waar Saul hem naartoe stuurde; hij gedroeg zich verstandig, en Saul stelde hem aan over de strijdbare mannen. Hij was goed in de ogen van heel het volk, en ook in de ogen van de dienaren van Saul.
  3. Toen David en zijn mannen terugkwamen na het verslaan van de Filistijnen, gebeurde het dat de vrouwen uit al de steden van Israël met gezang en reidans koning Saul tegemoet trokken; met tamboerijnen, met blijdschap en met muziekinstrumenten.
  1. Het gebeurde, toen David met Saul uitgesproken was, dat Jonathan met hart en ziel aan David verbonden raakte. Jonathan had hem lief als zichzelf.
  2. Saul nam hem diezelfde dag mee en liet hem niet terugkeren naar het huis van zijn vader.
  3. Jonathan sloot een verbond met David, omdat hij hem liefhad als zichzelf.
Door de copyrights van de Herziene Statenvertaling kunnen we u hier slechts enkele verzen laten zien. U kunt de verzen van de Herziene Statenvertaling wel toevoegen aan uw liturgie.