1. Daarop nam Hanun de dienaren van David, schoor hen en sneed hun kleren halverwege af, tot aan de heupen, en liet hen gaan.
  2. Zij gingen op weg. Toen men David over de mannen vertelde, stuurde hij hun boden tegemoet, want deze mannen waren zeer te schande gemaakt. De koning zei: Blijf in Jericho tot uw baard weer aangegroeid is en kom dan terug.
  3. Toen de Ammonieten zagen dat zij zich bij David in een kwade reuk hadden gebracht, stuurde Hanun met de Ammonieten duizend talent zilver om wagens en ruiters voor zich te huren uit Mesopotamië, uit Syrië-Maächa en uit Zoba.
  1. Het gebeurde daarna dat Nahas, de koning van de Ammonieten, stierf, en zijn zoon werd koning in zijn plaats.
  2. Toen zei David: Ik zal goedertierenheid bewijzen aan Hanun, de zoon van Nahas, want zijn vader heeft mij goedertierenheid bewezen. En David stuurde boden om hem te troosten vanwege zijn vader. Toen de dienaren van David echter in het land van de Ammonieten aankwamen om hem te troosten,
  3. zeiden de vorsten van de Ammonieten tegen Hanun: Eert David uw vader in uw ogen door mannen naar u toe te sturen om u te troosten? Zijn zijn dienaren niet naar u toe gekomen om het land te onderzoeken, het ondersteboven te keren en het te verkennen?
Door de copyrights van de Herziene Statenvertaling kunnen we u hier slechts enkele verzen laten zien. U kunt de verzen van de Herziene Statenvertaling wel toevoegen aan uw liturgie.