1. David trok met heel Israël op naar Jeruzalem, dat is Jebus, want daar waren de Jebusieten, de inwoners van dat land.
  2. Toen zeiden de inwoners van Jebus tegen David: U komt hier niet binnen! David nam echter de vesting Sion, dat is de stad van David, in.
  3. David zei namelijk: Al wie de Jebusieten de eerste slag toebrengt, zal hoofd en bevelhebber worden. Toen klom Joab, de zoon van Zeruja, het eerst naar boven en werd hij hoofd.
  1. Toen kwam heel Israël bij David te Hebron bijeen, en zij zeiden: Zie, wij zijn uw beenderen en uw vlees.
  2. Al eerder, ook toen Saul koning was, liet ú Israël uitgaan en ingaan. Ook heeft de HEERE, uw God, tegen u gezegd: Ú zult Mijn volk Israël weiden, en ú zult vorst zijn over Mijn volk Israël.
  3. Zo kwamen alle oudsten van Israël bij de koning in Hebron. En David sloot met hen in Hebron een verbond voor het aangezicht van de HEERE, en zij zalfden David tot koning over Israël overeenkomstig het woord van de HEERE door de dienst van Samuel.
Door de copyrights van de Herziene Statenvertaling kunnen we u hier slechts enkele verzen laten zien. U kunt de verzen van de Herziene Statenvertaling wel toevoegen aan uw liturgie.