1. Benaja, de zoon van Jojada, ging over het leger, en Zadok en Abjathar waren priesters.
  2. En Azaria, de zoon van Nathan, ging over de opzichters, en Zabud, de zoon van Nathan, was priester en vriend van de koning.
  3. En Ahisar was hofmeester, en Adoniram, de zoon van Abda, ging over de herendienst.
  1. Zo was koning Salomo koning over heel Israël.
  2. Dit waren de vorsten die hij had: Azaria, de zoon van Zadok, was de priester,
  3. Elihoref en Ahia, de zonen van Sisa, waren schrijvers. Josafat, de zoon van Ahilud, was kanselier.
Door de copyrights van de Herziene Statenvertaling kunnen we u hier slechts enkele verzen laten zien. U kunt de verzen van de Herziene Statenvertaling wel toevoegen aan uw liturgie.