1. Jezus dan, Die alles wist wat er over Hem komen zou, trad naar voren en zei tegen hen: Wie zoekt u?
  2. Zij antwoordden Hem: Jezus de Nazarener. Jezus zei tegen hen: Ik ben het. En Judas, die Hem verraadde, stond ook bij hen.
  3. Toen Hij dan tegen hen zei: Ik ben het, deinsden zij terug en vielen op de grond.
  1. Nadat Hij dit gezegd had, vertrok Jezus met Zijn discipelen naar de overkant van de beek Kedron, waar een hof was, die Hij met Zijn discipelen inging.
  2. En Judas, die Hem verraadde, kende die plaats ook, omdat Jezus daar vaak met Zijn discipelen samengekomen was.
  3. Judas dan, die de afdeling soldaten en enkele dienaars van de overpriesters en Farizeeën meegenomen had, kwam daar met lantaarns, fakkels en wapens.
Door de copyrights van de Herziene Statenvertaling kunnen we u hier slechts enkele verzen laten zien. U kunt de verzen van de Herziene Statenvertaling wel toevoegen aan uw liturgie.