1. En Jonathan sprak met zijn vader Saul goed over David en zei tegen hem: Laat de koning niet zondigen tegen zijn dienaar David. Hij heeft immers niet tegen u gezondigd, en wat hij doet is heel goed voor u.
  2. Hij heeft zijn leven immers in de waagschaal gesteld en de Filistijn verslagen. De HEERE heeft voor heel Israël een grote verlossing teweeggebracht. U hebt het gezien en bent er blij mee geweest. Waarom zou u dan tegen onschuldig bloed zondigen, door David zonder reden te doden?
  3. Saul luisterde naar de stem van Jonathan en Saul zwoer: Zo waar de HEERE leeft, hij zal niet gedood worden!
  1. Saul sprak er met zijn zoon Jonathan en met al zijn dienaren over om David te doden. Maar Jonathan, de zoon van Saul, was David zeer genegen.
  2. Jonathan vertelde David: Mijn vader Saul probeert je te doden; welnu, wees morgenochtend toch op je hoede, houd je verborgen en verstop je.
  3. Maar ik zal naar buiten gaan en naast mijn vader gaan staan op het veld waar je bent. Ik zal met mijn vader over je spreken en zien wat het wordt; dat zal ik je vervolgens vertellen.
Door de copyrights van de Herziene Statenvertaling kunnen we u hier slechts enkele verzen laten zien. U kunt de verzen van de Herziene Statenvertaling wel toevoegen aan uw liturgie.