1. Maar de HEERE, mijn God, heeft mij nu rust gegeven van rondom. Er is geen tegenstander en geen dreiging van kwaad.
  2. Zie, ik ben van plan voor de Naam van de HEERE, mijn God, een huis te bouwen, zoals de HEERE tot mijn vader David gesproken heeft: Uw zoon die Ik in uw plaats op uw troon zal zetten, die zal dat huis voor Mijn Naam bouwen.
  3. Geef daarom nu de opdracht dat men voor mij ceders van de Libanon kapt. Mijn dienaren zullen met uw dienaren zijn en ik zal u het loon van uw dienaren geven, helemaal zoals u het zegt. Want ú weet dat er niemand onder ons is die in staat is hout te kappen als de Sidoniërs.
  1. Hiram, de koning van Tyrus, stuurde zijn dienaren naar Salomo, want hij had gehoord dat men Salomo tot koning had gezalfd in de plaats van zijn vader. Hiram was namelijk alle dagen een vriend geweest van David.
  2. Daarop stuurde Salomo Hiram een bode om te zeggen:
  3. Ú weet dat mijn vader David geen huis kon bouwen voor de Naam van de HEERE, zijn God, vanwege de oorlog die zij rondom tegen hem voerden, totdat de HEERE hen onder zijn voetzolen bracht.
Door de copyrights van de Herziene Statenvertaling kunnen we u hier slechts enkele verzen laten zien. U kunt de verzen van de Herziene Statenvertaling wel toevoegen aan uw liturgie.