1. De koning ging naar Gibeon om daar te offeren, omdat de hoogte daar de belangrijkste was. Duizend brandoffers bracht Salomo op dat altaar.
  2. In Gibeon verscheen de HEERE 's nachts aan Salomo in een droom, en God zei: Vraag wat Ik u geven zal.
  3. Salomo zei: Ú hebt aan Uw dienaar David, mijn vader, grote goedertierenheid bewezen, zoals hij voor Uw aangezicht gewandeld heeft, in trouw, in rechtvaardigheid en in oprechtheid van hart bij U. En U hebt dit grote blijk van goedertierenheid aan hem bewezen dat U hem een zoon gaf die op zijn troon zit, zoals op deze dag.
  1. Salomo ging huwelijksbanden aan met de farao, de koning van Egypte: hij nam de dochter van de farao tot vrouw en bracht haar in de stad van David, totdat hij de bouw van zijn huis, het huis van de HEERE en de muur rondom Jeruzalem had voltooid.
  2. Alleen offerde het volk nog op de hoogten, want tot in die dagen was er nog geen huis voor de Naam van de HEERE gebouwd.
  3. Salomo had de HEERE lief, door te wandelen overeenkomstig de verordeningen van zijn vader David. Alleen bracht hij slachtoffers en reukoffers op de offerhoogten.
Door de copyrights van de Herziene Statenvertaling kunnen we u hier slechts enkele verzen laten zien. U kunt de verzen van de Herziene Statenvertaling wel toevoegen aan uw liturgie.