1. Maar omwille van David gaf de HEERE, zijn God, hem een lamp in Jeruzalem door na hem zijn zoon te doen opstaan en door Jeruzalem in stand te houden,
  2. omdat David gedaan had wat juist was in de ogen van de HEERE, en niet was afgeweken van alles wat Hij hem had geboden, alle dagen van zijn leven, behalve in de zaak van Uria, de Hethiet.
  3. Er was oorlog geweest tussen Rehabeam en Jerobeam, al de dagen van zijn leven.
  1. In het achttiende jaar nu van koning Jerobeam, de zoon van Nebat, werd Abiam koning over Juda.
  2. Hij regeerde drie jaren in Jeruzalem en de naam van zijn moeder was Maächa, de dochter van Abisalom.
  3. Hij wandelde overeenkomstig alle zonden van zijn vader, die deze vóór hem gedaan had, en zijn hart was niet volkomen met de HEERE, zijn God, zoals het hart van zijn vader David.
Door de copyrights van de Herziene Statenvertaling kunnen we u hier slechts enkele verzen laten zien. U kunt de verzen van de Herziene Statenvertaling wel toevoegen aan uw liturgie.