1. Het meisje was buitengewoon mooi. Zij werd de verzorgster van de koning en diende hem, maar de koning had geen gemeenschap met haar.
  2. Adonia nu, de zoon van Haggith, verhief zich en zei: Ík zal koning worden. Hij voorzag zich van wagens en ruiters, met vijftig man die voor hem uit snelden.
  3. Zijn vader had hem zijn leven lang geen verwijt gemaakt door te zeggen: Waarom heb je dat gedaan? Ook was hij heel knap van gestalte. Haggith had hem gebaard, na Absalom.
  1. Koning David nu was oud en op dagen gekomen. Men dekte hem met dekens toe, maar hij werd niet warm.
  2. Toen zeiden zijn dienaren tegen hem: Laat men voor mijn heer de koning een meisje zoeken, een maagd, om de koning bij te staan en een verzorgster voor hem te zijn. Laat haar in uw schoot liggen, zodat mijn heer de koning weer warm wordt.
  3. Zo zochten zij in heel het gebied van Israël naar een mooi meisje, en zij vonden Abisag uit Sunem en brachten haar bij de koning.
Door de copyrights van de Herziene Statenvertaling kunnen we u hier slechts enkele verzen laten zien. U kunt de verzen van de Herziene Statenvertaling wel toevoegen aan uw liturgie.